IG Farben - EXXON
En hoe je in de oorlog geld kon verdienen..
bron: Pelgrim in Auschwitz
Sinds de jaren twintig investeerden de grote maatschappijen in Duitsland, ze waren betrokken bij gezamenlijke 'joint ventures' en strategische partnerships. De eigenaars en aandeelhouders van die maatschappijen lieten de Führer doen wat ze nodig vonden om tot een winstmaximalisatie in de pure, overdreven betekenis van het woord te komen.
Zowat alle grote multinationals hadden hun 'filialen' in nazi Duitsland. Standard Oil (nu Exxon) van de Rockefellers en IG Farben waren partners in business, Fords Fordwerke in Keulen en General Motors' Opelfabrieken in de buurt van Mainz hadden in 1939 70% van de automarkt in handen en leverden de vrachtwagens, tanks en vliegtuigen waarmee Hitler ten oorlog trok en zorgden, samen met IG Farben en Standard Oil, voor de noodzakelijke strategische producten zoals (synthetische) olie en rubber om de oorlog mogelijk te maken.
Ook De Pont, Union Carbide, Westinghouse, General Electric, Goodrich, Singer, ITT en IBM waren actief in de SS staat.
Daarnaast voerden grote investeringsfirma's en banken zoals J.P. Morgan, Dillon Read & Company en Sullivan and Cromwell een bijzonder actieve en lucratieve investeringspolitiek.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de grote firma's Hitler ook financieel steunden. Het antisemitisme van Hitler was daarbij bijzaak. Ook in de VS was racisme troef. De zwarte mens was de Untermensch en ook het antisemitische denken was geen taboe in de VS. In 1927 verscheen Henry Fords boek The International Jew. Ford en Hitler koesterden een grote bewondering voor elkaar. Ford ontving in 1938 de hoogste nazi onderscheiding die aan buitenlanders kon uitgereikt worden. We moeten onze dankbaarheid voor de bevrijding aan onze Amerikaanse vrienden misschien eens opnieuw evalueren aan de hand van het volgende feestje: Op 21 juni 1940 is James D. Mooney, de exportdirecteur van G.M. en een van Amerika's leidende industriëlen, aanwezig op het diner van de Duitse afgevaardigde in New York om de overwinningen van de Wehrmacht in West Europa te vieren. Vijf dagen later doet hij dat nog eens in het Waldorf Astoria hotel in New York, samen met Texaco baas Rieber en Edsel Ford, de zoon van de ons al bekende antisemiet Henry.
De Blitzkrieg van Hitler, de snelle inname van België, Nederland, Frankrijk, zou nooit mogelijk zijn geweest zonder de investeringen en producten van die grote corporations. En, hoe langer de oorlog duurde, hoe meer de ons bekende bedrijven eraan verdienden. Het Amerikaanse beleid was dus niet geneigd om snel in te grijpen.
Sinds de jaren twintig investeerden de grote maatschappijen in Duitsland, ze waren betrokken bij gezamenlijke 'joint ventures' en strategische partnerships. De eigenaars en aandeelhouders van die maatschappijen lieten de Führer doen wat ze nodig vonden om tot een winstmaximalisatie in de pure, overdreven betekenis van het woord te komen.
Zowat alle grote multinationals hadden hun 'filialen' in nazi Duitsland. Standard Oil (nu Exxon) van de Rockefellers en IG Farben waren partners in business, Fords Fordwerke in Keulen en General Motors' Opelfabrieken in de buurt van Mainz hadden in 1939 70% van de automarkt in handen en leverden de vrachtwagens, tanks en vliegtuigen waarmee Hitler ten oorlog trok en zorgden, samen met IG Farben en Standard Oil, voor de noodzakelijke strategische producten zoals (synthetische) olie en rubber om de oorlog mogelijk te maken.
Ook De Pont, Union Carbide, Westinghouse, General Electric, Goodrich, Singer, ITT en IBM waren actief in de SS staat.
Daarnaast voerden grote investeringsfirma's en banken zoals J.P. Morgan, Dillon Read & Company en Sullivan and Cromwell een bijzonder actieve en lucratieve investeringspolitiek.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de grote firma's Hitler ook financieel steunden. Het antisemitisme van Hitler was daarbij bijzaak. Ook in de VS was racisme troef. De zwarte mens was de Untermensch en ook het antisemitische denken was geen taboe in de VS. In 1927 verscheen Henry Fords boek The International Jew. Ford en Hitler koesterden een grote bewondering voor elkaar. Ford ontving in 1938 de hoogste nazi onderscheiding die aan buitenlanders kon uitgereikt worden. We moeten onze dankbaarheid voor de bevrijding aan onze Amerikaanse vrienden misschien eens opnieuw evalueren aan de hand van het volgende feestje: Op 21 juni 1940 is James D. Mooney, de exportdirecteur van G.M. en een van Amerika's leidende industriëlen, aanwezig op het diner van de Duitse afgevaardigde in New York om de overwinningen van de Wehrmacht in West Europa te vieren. Vijf dagen later doet hij dat nog eens in het Waldorf Astoria hotel in New York, samen met Texaco baas Rieber en Edsel Ford, de zoon van de ons al bekende antisemiet Henry.
De Blitzkrieg van Hitler, de snelle inname van België, Nederland, Frankrijk, zou nooit mogelijk zijn geweest zonder de investeringen en producten van die grote corporations. En, hoe langer de oorlog duurde, hoe meer de ons bekende bedrijven eraan verdienden. Het Amerikaanse beleid was dus niet geneigd om snel in te grijpen.